Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

 

Artikel 43a
1
Indien degene
a
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
b
die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
2
Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
3
In de gevallen, waarin artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geen toepassing vindt omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan 108/100 maal de grondslag die voor de berekening van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in aanmerking werd genomen, dan wel 108/100 maal de grondslag die in aanmerking zou zijn genomen, indien na het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, recht zou hebben bestaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een laatstbedoelde wet, zoals die sinds de beƫindiging van die uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zou zijn herzien.
4
Dit artikel vindt geen toepassing, indien:
a
op grond van artikel 47 aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
b
indien artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.
5
Artikel 19a en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •